Nieuw leesverhaal: Kat in de stad

Even voorstellen

Hallo, ik ben Koosje en ik woon sinds kort in een hoog huis ergens in een straat die aan een smal water ligt. Een soort sloot in de stad. Ik woon hier met mijn mensen, Joost en Kathleen. Het zijn best vriendelijke types, hoor, maar ze hebben wel een gebruiksaanwijzing. Waarover later meer. Ik vertel dit trouwens aan niemand, behalve aan jou. Ik moet tenslotte aan iemand mijn verhaal kwijt.

Goed, ik zal je eerst vertellen hoe ik op deze plek terecht ben gekomen.

Het was -denk ik- zo’n dertig nachten geleden dat Kathleen en Joost voor mijn hok in het dierenasiel stonden. Uit hun gesprek met Pien, de verzorgster, begreep ik dat ik een soort lot uit de loterij was. Er waren zeker tien verschillende baasjes die mij wilden hebben en Joost en Katheen waren er het snelst bij geweest.

Pien, de verzorgster, vertelde dat de katten de laatste maanden het asiel uit vlogen. Dat vond ik wat overdreven, want ik heb er geen een door de lucht zien gaan. Ze zaten allemaal keurig in een vervoersbak toen ze vertrokken. Pien zei te vermoeden dat het door corona kwam dat meer mensen een kat wilden. Om de eenvoudige reden dat ze nu meer thuis zijn. Ik had geen idee wat dat moeilijke c-woord betekende, maar ik vond het geweldig dat ik, en ook mijn collega-asielkatten, daardoor snel weer een huisje zouden krijgen.

Hoe dan ook, Joost en Kathleen vonden mij prachtig (wat klopt) en lief (dat moest nog blijken) en helemaal wat ze zochten (dat snap ik).

Pien vertelde dat ze niet precies wisten hoe oud ik was, maar dat de dierenarts had ingeschat dat ik rond de 4 jaar moest zijn. Die dierenarts reken ik sindsdien tot mijn beste vrienden, want deze dame hier loopt al 7 jaar fris en fruitig rond in de katten- en mensenwereld.

De reden dat ze mijn leeftijd niet wisten was omdat ik gevonden ben. Hier is sprake van een klein trauma.

 

Ik was namelijk alles behalve een zwerfkat en ook geen verdwaalde kat, toen ik in het asiel belandde. Ik woonde in een fijn huis met koeien in het weiland en was op een zonnige dag even aan de wandel gegaan. Omdat ik wat ver van huis was geraakt, had ik mijn rust gezocht in een tuin van een ander mensengezin.

Het meisje dat daar woonde zag mij van achter het raam, kwam naar buiten en leegde spontaan een klein blikje geurig eten op een schoteltje. Thuis bij mijn eigen mens, een wat oudere man, kreeg ik altijd alleen harde brokken, dus dit beviel me wel. ’s Avonds gebeurde hetzelfde en ik besloot daar een nachtje te blijven, in de hoop op meer. Ik houd van een goed bord eten. De volgende ochtend volgde hetzelfde ritueel en ’s middags weer. De kat des huizes was een sloompie, die mijn aanwezigheid in de tuin, zij het met een schuin oog, tolereerde.

Alleen moest de vrouw, die daar ook bleek te wonen, zich er die tweede dag ineens mee bemoeien. Ze zei tegen dat lieve meisje dat ik niet kon blijven omdat ik misschien van iemand anders was. Natuurlijk was dat zo, maar dat wist ik zelf ook wel. Ik was gewoon even op uitstapje.

Wat er toen gebeurde, had ik niet zien aankomen. Ik werd in een doos gestopt en op de achterbank van een auto gezet. De vrouw stapte in en mijn nieuwe vriendinnetje ging gelukkig ook mee.

‘Als hij gechipt is, vinden ze vanzelf zijn baasje,’ zei de vrouw onderweg tegen het meisje dat ondertussen zachtjes mijn oren streelde. Ik was zwaar beledigd. Iedereen weet toch dat lapjeskatten altijd van het vrouwelijke geslacht zijn?

Ik miauwde de hele weg om ze duidelijk te maken dat ik zelf de weg naar mijn huis wel wist, maar het enige wat mijn vriendinnetje zei was: ‘Hij is verdrietig omdat hij niet bij mij mag blijven.’ Dat was ook wel een beetje waar, want die blikjes met die muisgrijze kat erop waren echt verrukkelijk.

Wat ik in elk geval níet wilde, is wat daarna gebeurde: ik werd een gebouw in gedragen en in een soort gevangeniscel gestopt. Om mij heen zaten tot mijn verbazing wel twintig andere katten, eveneens in hokjes, en in de verte hoorde ik honden blaffen.

Even later zag ik het meisje verdrietig kijkend achter haar moeder aan naar buiten lopen. Als katten hadden kunnen huilen, dan had ik dat op dat moment gedaan.

Na enige tijd kwam een wat gezette vrouw met een wit apparaatje aanlopen, dat ze tegen mijn nek aan hield.

‘Ach jee, ze heeft geen chip,’ zei ze tegen een andere vrouw met kort, donker haar. Ik vroeg me af wat ze daar nu weer mee bedoelden, maar het gevolg van het ontbreken ervan bezorgde me een schok. ‘Dan wordt het lastig om haar echte baasje te vinden.’

Ik woon op de boerderij, riep ik, die met de grote schuur en de dikke eikenboom, mijn hele leven al. En mijn baasje weet, net als ik, niet eens wat zo’n chip-dinges is.

‘Je hoeft niet zo te miauwen, lieverd, het komt echt goed. We gaan een leuk huisje voor je vinden,’ zei de vrouw. Van schrik zei ik niets meer.

Om een lang verhaal kort te maken, mijn oude baas werd niet gevonden en ik werd na tien nachten slapen aangeboden als ‘de nieuwkomer in het asiel’. Met als gevolg dat die bewuste dag Kathleen en Joost voor mijn neus stonden. Ze hadden trouwens allebei een wit lapje voor hun neus en mond. Geen idee waar dat nu weer voor diende. Ik vond het in elk geval geen gezicht. Maar ik heb geleerd dat je een ander niet mag beoordelen op z’n uiterlijk.

‘Mogen we haar naam veranderen?’ hoorde ik Kathleen vragen. Je moet weten, in het asiel was ik omgedoopt tot Annabel wat ik best een mooie naam vond. Zeker nadat ik door de oude man al mijn hele leven Poes was genoemd.

‘Ik vind Annabel zo truttig, we willen haar graag Koosje noemen. Lekker basic.’

Wat? Ik ben toch geen vent? En al helemaal geen Koosje, riep ik, maar dat leken ze niet te begrijpen.

Omdat ze verder best aardig waren heb ik het ze vergeven en sinds ik bij hen thuis rondloop went die idiote naam zelfs een beetje. Alleen als ze me Koos noemen gaan ze te ver. Dan draai ik onmiddellijk mijn rug naar ze toe.

 

Vanaf nu zal ik jullie dus vertellen over mijn belevenissen in mijn nieuwe stad. Want inmiddels weet ik dat zo’n dorp met veel hoge huizen en kerken en smalle straten een stad wordt genoemd. En wat ik nu ook weet is dat die witte lapjes, die iedereen hier om zijn gezicht heeft getrokken, niet voor de sier zijn maar dat de mensen dat dragen omdat ze liever geen niesziekte of zoiets krijgen. Het schijnt nogal een ding te zijn. Op de boerderij speelde dat niet. Mijn oude baas was bijna altijd alleen. Nou ja, met mij en met de twaalf koeien en zeven kippen, maar dat telt schijnbaar niet. Ik heb besloten het te respecteren, die mensen met hun lapjes. Je kunt ook feitelijk niet anders, als lapjeskat.

Wordt vervolgd

Reageren op dit verhaal?  Mail naar redactie@dichtbijhetnieuws.nl

Verhaal van Marlen Visser