Zestiger jaren: Waarom was Nederland dolblij met aardgas? En waarom stemt afscheid nemen ons nu zo somber?

Zuidplas – Ruim 60 jaar zitten we gebakken aan aardgas en is het huishoudelijk gebruik daar helemaal op ingesteld. Maar waarom zijn we rond 1960 aan het aardgas geraakt? En hoe moesten wij ons in de jaren ervoor redden?
Hier volgt voor de jonge lezers een stukje geschiedenis en voor de al wat minder jonge lezers wellicht een stukje herkenning.

In 1959 sprak men over een mud kolen, een kolenkit, een kolenboer, een kolenkelder en natuurlijk een kolenkachel.
In een doorsnee huis had men een kolenkachel of kolenhaard in de woonkamer en soms een tweede in de voorkamer. Die in de voorkamer werd meestal alleen maar ’s zondags aangestoken anders werd het veel te duur. In de winter was de plek rond die ene kachel multifunctioneel. Als vader thuiskwam had hij het eerste recht om z’n benen voor de kachel uit te strekken al was het maar omdat zijn rookstoel er vlakbij stond. Als hij pech had was er door zijn vrouw juist een wasrekje om de kachel geplaatst, dat alle stralingswarmte wegnam.
De kolenboer was een zelfstandige middenstander die kolenopslag had, deze verkocht een afleverde. Dat konden eierenkolen zijn of antraciet. De eerste waren van geperst gruis en de andere was beter en duurder. Bij de kolenboer was alles zwart, evenals zijn handelswaar. Zwarte stof, zwart geworden jute zakken, de auto, de huid; het was alsof je uit een kolenmijn kwam. De zakken met kolen (een mud was 1000 liter) werden vanaf de auto naar het kolenhok of de kolenkelder gesjouwd. Kinderen werden vaak belast om de kolenkit te vullen en naar de kachel te brengen. Laat opstaan (kon zelden) was luxe want dan was de kachel al lekker heet. Elk voorjaar de kamer weer behangen was vrij gebruikelijk om de zwarte aanslag weg te werken. O ja, douches waren er nauwelijks. In de winter gingen de kinderen een voor een in een bad dat vlakbij de kachel stond. Koud water, opgewarmd met ketels heet water uit de keuken, want daar had men gas uit de gasfabriek. Het laatste kind was altijd de pineut. Het water in het bad, meestal een grote zinken teil, bleef niet lang warm.

Begin 1960 kwam er in Slochteren zo maar gas uit de grond
Daar werden hele volksscharen blij van. De regering zag haar kas snel gevuld worden, het leverde veel werk op, het was schoon en in bijna elke woning lag wel een gasleiding naar de keuken. Leidingen werden doorgetrokken naar het woongedeelte, er kwamen gaskachels en boilers of geisers werden geïnstalleerd en bovendien….het kostte bijna niets. Gasstellen en gasfornuizen werden door de overheid gratis omgebouwd en de gasleiding in de huizen werden voor bijna niets aangelegd. Ook de gasmeter werd vervangen. In veel woningen waren meters gemonteerd waar een gasmunt in moest worden gegooid. Dan had men voor een bepaalde tijd gas. Men moest wel gasmunten in voorraad hebben. Die waren bijvoorbeeld te koop bij de kruidenier. Het grote voordeel was dat niemand bij het gasbedrijf achterstand van betaling had. (Een idee misschien?) Regelmatig kwam de meteropnemer de gebruikte gasmunten uit het apparaat halen.
Met een dergelijke energietransitie was iedereen dik tevreden. Bovendien ging de transitie echt met een noodgang. In ruim 5 jaar had 80% van de huishoudens al een aansluiting, ondanks dat er in Nederland een gigantisch gasnet moest worden aangelegd. En nog steeds hebben we het beste gasnet van heel Europa. Kolen en olie werden dus vervangen door aardgas, de minst vervuilende fossiele brandstof.
Waar Nederlanders in de jaren 60 heel blij met aardgas waren, zijn het nu de Duitsers. Zij nemen massaal afscheid van kolen en bruinkool om met aardgas verder te gaan.

Van kolenboeren naar energiebedrijven
De kolenboeren verloren in korte tijd hun negotie en dat kwam voor velen hard aan. Zij moesten immers toch nog brood op de plank zien te krijgen. De energiebedrijven zijn, samen met de netbeheerders, de nieuwe gasboeren geworden. Zij vechten ook om zoveel mogelijk klanten te krijgen maar de grote winnaar is (of was?) de staatskas. Niet de Groningers want die zijn in het begin veel te bescheiden gebleken.
Anders dan in bijvoorbeeld Noorwegen, hebben vele ministers van Financiën de begrotingsgaten gedicht met de gasopbrengst en wij Nederlanders hebben daar nauwelijks tegen geprotesteerd. Dus hebben we nu niet zo’n groot vermogen uit gasinkomsten als de Noren.

De transitie van gas naar elektriciteit kost alleen maar geld
Hoe mooi het ook wordt voorgespiegeld, het wordt steeds duidelijker dat er aan deze transitie een kolossale prijskaart hangt. Behalve wat subsidieregelingen om de isolatie te verbeteren of zonnepanelen aan te schaffen blijken de kosten om woningen aardgasvrij te maken vele malen hoger dan aanvankelijk voorgespiegeld. Dit geldt vooral voor bestaande woningen. Wellicht toch een idee om uit te gaan van de stelling: “Elektriciteit waar het kan en (waterstof-)gas waar het moet”?

Cor Sul